Goedemorgen

Dobré ráno

Goedemiddag

Dobrý popoludnie

Goedendag

Dobrý den

Goedenavond

Dobrý večer

Goedenacht (slaap lekker)

Dobrú noc  (notz)

Aangenaam!

Teši ma 

(teschiema)

Welkom!

Vitaný!

Fijn je te zien

Ráda ta vidim

Hoe gaat het met u?

 Ako sa máte?

(akko sa maatje?)

Goed en met u?

Dobre, a vy? 

Hoe gaat het met je?

Ako sa máš?

Goed en met jou?

Dobre, a ty? 

Met mij is alles goed!

Mám sa dobre!

Goed / slecht  dankjewel

Dobre / zlé   d’akujem

Hoe heet je?

Ako sa voláš?

Hoe heet u?

 Ako sa voláte? 

(akko sa volaatje?)

Ik heet José

Volám sa José

Mijn naam is…Aarts

Moje meno je…Aarts

Dit is mijn man

To je môj manžel

Dit is mijn vrouw

To je môja manželka

Dit is mijn zoon

To je môj syn

Dit is mijn dochter

To je moja dcéra

Alstublieft

(vragen, geven, wat zegt u? én  sorry!)

Prosim

Pardon/neem me niet kwalijk

 Prepácte! 

(prepaatschtje!)

Vriendelijk bedankt

Dakujem vel’mi pekne

(djakujem velmi peknè)

Ok (formeel)

Ok (informeel)

 Okej (formeel)

Fajn (informeel)

Het beste!

Všetko najlepšie

 Geen dank

Rado sa stalo

Graag gedaan

Páči sa

Tot later

Do skorého videnia
(doskoreho videenja)

Tot morgen

Uvidíme sa zajtra

(Oeviedieme sazaitra)

Goede reis!

Št’astnú cestu 

(stjastnoe tjestoe)

Tot volgend jaar!

Až do buduci rok!

(klopt dit?)

Hebt u…?

Máte…?

Hebt u voor mij…?

Máte pre mňa…?

Hebt u voor hem…?

Máte pre neho…?

Hebt u voor haar…?

Máte pre ňu…?