Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for spell
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/20/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik spel
Definition
I spell(indicative present)
Term
jij spelt
Definition
you(singular) spell(indicative present)
Term
hij spelt
Definition
he spells(indicative present)
Term
wij spellen
Definition
we spell(indicative present)
Term
jullie spellen
Definition
you(plural) spell(indicative present)
Term
zij spellen
Definition
they spell(indicative present)
Term
ik spelde
Definition
I spelt(indicative past)
Term
jij spelde
Definition
you(singular) spelt(indicative past)
Term
hij spelde
Definition
he spelt(indicative past)
Term
wij spelden
Definition
we spelt(indicative past)
Term
jullie spelden
Definition
you(plural) spelt(indicative past)
Term
zij spelden
Definition
they spelt(indicative past)
Term
ik heb gespeld
Definition
I have spelt(indicative present perfect)
Term
jij hebt gespeld
Definition
you(singular) have spelt(indicative present perfect)
Term
hij heeft gespeld
Definition
he has spelt(indicative present perfect)
Term
wij hebben gespeld
Definition
we have spelt(indicative present perfect)
Term
jullie hebben gespeld
Definition
you(plural) have spelt(indicative present perfect)
Term
zij hebben gespeld
Definition
they have spelt(indicative present perfect)
Term
ik had gespeld
Definition
I had spelt(indicative past perfect)
Term
jij had gespeld
Definition
you(singular) had spelt(indicative past perfect)
Term
hij had gespeld
Definition
he had spelt(indicative past perfect)
Term
wij hadden gespeld
Definition
we had spelt(indicative past perfect)
Term
jullie hadden gespeld
Definition
you(plural) had spelt(indicative past perfect)
Term
zij hadden gespeld
Definition
they had spelt(indicative past perfect)
Term
ik zal spellen
Definition
I will spell(indicative future)
Term
jij zult spellen
Definition
you(singular) will spell(indicative future)
Term
hij zal spellen
Definition
he will spell(indicative future)
Term
wij zullen spellen
Definition
we will spell(indicative future)
Term
jullie zullen spellen
Definition
you(plural) will spell(indicative future)
Term
zij zullen spellen
Definition
they will spell(indicative future)
Term
ik zou spellen
Definition
I would spell(conditional future)
Term
jij zou spellen
Definition
you(singular) would spell(conditional future)
Term
hij zou spellen
Definition
he would spell(conditional future)
Term
wij zouden spellen
Definition
we would spell(conditional future)
Term
jullie zouden spellen
Definition
you(plural) would spell(conditional future)
Term
zij zouden spellen
Definition
they would spell(conditional future)
Term
ik zal gespeld hebben
Definition
I will have spelt(future perfect)
Term
jij zult gespeld hebben
Definition
you(singular) will have spelt(future perfect)
Term
hij zal gespeld hebben
Definition
he will have spelt(future perfect)
Term
wij zullen gespeld hebben
Definition
we will have spelt(future perfect)
Term
jullie zullen gespeld hebben
Definition
you(plural) will have spelt(future perfect)
Term
zij zullen gespeld hebben
Definition
they will have spelt(future perfect)
Term
ik zou gespeld hebben
Definition
I would have spelt(conditional future perfect)
Term
jij zou gespeld hebben
Definition
you(singular) would have spelt(conditional future perfect)
Term
hij zou gespeld hebben
Definition
he would have spelt(conditional future perfect)
Term
wij zouden gespeld hebben
Definition
we would have spelt(conditional future perfect)
Term
jullie zouden gespeld hebben
Definition
you(plural) would have spelt(conditional future perfect)
Term
zij zouden gespeld hebben
Definition
they would have spelt(conditional future perfect)
Term
spel
Definition
spell(imperative)
Supporting users have an ad free experience!