Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for sleep
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/28/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik slaap
Definition
I sleep(indicative present)
Term
jij slaapt
Definition
you(singular) sleep(indicative present)
Term
hij slaapt
Definition
he sleeps(indicative present)
Term
wij slapen
Definition
we sleep(indicative present)
Term
jullie slapen
Definition
you(plural) sleep(indicative present)
Term
zij slapen
Definition
they sleep(indicative present)
Term
ik sliep
Definition
I slept(indicative past)
Term
jij sliep
Definition
you(singular) slept(indicative past)
Term
hij sliep
Definition
he slept(indicative past)
Term
wij sliepen
Definition
we slept(indicative past)
Term
jullie sliepen
Definition
you(plural) slept(indicative past)
Term
zij sliepen
Definition
they slept(indicative past)
Term
ik heb geslapen
Definition
I have slept(indicative present perfect)
Term
jij hebt geslapen
Definition
you(singular) have slept(indicative present perfect)
Term
hij heeft geslapen
Definition
he has slept(indicative present perfect)
Term
wij hebben geslapen
Definition
we have slept(indicative present perfect)
Term
jullie hebben geslapen
Definition
you(plural) have slept(indicative present perfect)
Term
zij hebben geslapen
Definition
they have slept(indicative present perfect)
Term
ik had geslapen
Definition
I had slept(indicative past perfect)
Term
jij had geslapen
Definition
you(singular) had slept(indicative past perfect)
Term
hij had geslapen
Definition
he had slept(indicative past perfect)
Term
wij hadden geslapen
Definition
we had slept(indicative past perfect)
Term
jullie hadden geslapen
Definition
you(plural) had slept(indicative past perfect)
Term
zij hadden geslapen
Definition
they had slept(indicative past perfect)
Term
ik zal slapen
Definition
I will sleep(indicative future)
Term
jij zult slapen
Definition
you(singular) will sleep(indicative future)
Term
hij zal slapen
Definition
he will sleep(indicative future)
Term
wij zullen slapen
Definition
we will sleep(indicative future)
Term
jullie zullen slapen
Definition
you(plural) will sleep(indicative future)
Term
zij zullen slapen
Definition
they will sleep(indicative future)
Term
ik zou slapen
Definition
I would sleep(conditional future)
Term
jij zou slapen
Definition
you(singular) would sleep(conditional future)
Term
hij zou slapen
Definition
he would sleep(conditional future)
Term
wij zouden slapen
Definition
we would sleep(conditional future)
Term
jullie zouden slapen
Definition
you(plural) would sleep(conditional future)
Term
zij zouden slapen
Definition
they would sleep(conditional future)
Term
ik zal geslapen hebben
Definition
I will have slept(future perfect)
Term
jij zult geslapen hebben
Definition
you(singular) will have slept(future perfect)
Term
hij zal geslapen hebben
Definition
he will have slept(future perfect)
Term
wij zullen geslapen hebben
Definition
we will have slept(future perfect)
Term
jullie zullen geslapen hebben
Definition
you(plural) will have slept(future perfect)
Term
zij zullen geslapen hebben
Definition
they will have slept(future perfect)
Term
ik zou geslapen hebben
Definition
I would have slept(conditional future perfect)
Term
jij zou geslapen hebben
Definition
you(singular) would have slept(conditional future perfect)
Term
hij zou geslapen hebben
Definition
he would have slept(conditional future perfect)
Term
wij zouden geslapen hebben
Definition
we would have slept(conditional future perfect)
Term
jullie zouden geslapen hebben
Definition
you(plural) would have slept(conditional future perfect)
Term
zij zouden geslapen hebben
Definition
they would have slept(conditional future perfect)
Term
slaap
Definition
sleep(imperative)
Supporting users have an ad free experience!