Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for play
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
08/15/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik speel
Definition
I play(indicative present)
Term
jij speelt
Definition
you(singular) play(indicative present)
Term
hij speelt
Definition
he plays(indicative present)
Term
wij spelen
Definition
we play(indicative present)
Term
jullie spelen
Definition
you(plural) play(indicative present)
Term
zij spelen
Definition
they play(indicative present)
Term
ik speelde
Definition
I played(indicative past)
Term
jij speelde
Definition
you(singular) played(indicative past)
Term
hij speelde
Definition
he played(indicative past)
Term
wij speelden
Definition
we played(indicative past)
Term
jullie speelden
Definition
you(plural) played(indicative past)
Term
zij speelden
Definition
they played(indicative past)
Term
ik heb gespeeld
Definition
I have played(indicative present perfect)
Term
jij hebt gespeeld
Definition
you(singular) have played(indicative present perfect)
Term
hij heeft gespeeld
Definition
he has played(indicative present perfect)
Term
wij hebben gespeeld
Definition
we have played(indicative present perfect)
Term
jullie hebben gespeeld
Definition
you(plural) have played(indicative present perfect)
Term
zij hebben gespeeld
Definition
they have played(indicative present perfect)
Term
ik had gespeeld
Definition
I had played(indicative past perfect)
Term
jij had gespeeld
Definition
you(singular) had played(indicative past perfect)
Term
hij had gespeeld
Definition
he had played(indicative past perfect)
Term
wij hadden gespeeld
Definition
we had played(indicative past perfect)
Term
jullie hadden gespeeld
Definition
you(plural) had played(indicative past perfect)
Term
zij hadden gespeeld
Definition
they had played(indicative past perfect)
Term
ik zal spelen
Definition
I will play(indicative future)
Term
jij zult spelen
Definition
you(singular) will play(indicative future)
Term
hij zal spelen
Definition
he will play(indicative future)
Term
wij zullen spelen
Definition
we will play(indicative future)
Term
jullie zullen spelen
Definition
you(plural) will play(indicative future)
Term
zij zullen spelen
Definition
they will play(indicative future)
Term
ik zou spelen
Definition
I would play(conditional future)
Term
jij zou spelen
Definition
you(singular) would play(conditional future)
Term
hij zou spelen
Definition
he would play(conditional future)
Term
wij zouden spelen
Definition
we would play(conditional future)
Term
jullie zouden spelen
Definition
you(plural) would play(conditional future)
Term
zij zouden spelen
Definition
they would play(conditional future)
Term
ik zal gespeeld hebben
Definition
I will have played(future perfect)
Term
jij zult gespeeld hebben
Definition
you(singular) will have played(future perfect)
Term
hij zal gespeeld hebben
Definition
he will have played(future perfect)
Term
wij zullen gespeeld hebben
Definition
we will have played(future perfect)
Term
jullie zullen gespeeld hebben
Definition
you(plural) will have played(future perfect)
Term
zij zullen gespeeld hebben
Definition
they will have played(future perfect)
Term
ik zou gespeeld hebben
Definition
I would have played(conditional future perfect)
Term
jij zou gespeeld hebben
Definition
you(singular) would have played(conditional future perfect)
Term
hij zou gespeeld hebben
Definition
he would have played(conditional future perfect)
Term
wij zouden gespeeld hebben
Definition
we would have played(conditional future perfect)
Term
jullie zouden gespeeld hebben
Definition
you(plural) would have played(conditional future perfect)
Term
zij zouden gespeeld hebben
Definition
they would have played(conditional future perfect)
Term
speel
Definition
play(imperative)
Supporting users have an ad free experience!