Shared Flashcard Set

Details

Dutch verb for insist
in various tenses
49
Language - Dutch
12th Grade
09/27/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term
ik dring aan
Definition
I insist(indicative present)
Term
jij dringt aan
Definition
you(singular) insist(indicative present)
Term
hij dringt aan
Definition
he insists(indicative present)
Term
wij dringen aan
Definition
we insist(indicative present)
Term
jullie dringen aan
Definition
you(plural) insist(indicative present)
Term
zij dringen aan
Definition
they insist(indicative present)
Term
ik drong aan
Definition
I insisted(indicative past)
Term
jij drong aan
Definition
you(singular) insisted(indicative past)
Term
hij drong aan
Definition
he insisted(indicative past)
Term
wij drongen aan
Definition
we insisted(indicative past)
Term
jullie drongen aan
Definition
you(plural) insisted(indicative past)
Term
zij drongen aan
Definition
they insisted(indicative past)
Term
ik heb aangedrongen
Definition
I have insisted(indicative present perfect)
Term
jij hebt aangedrongen
Definition
you(singular) have insisted(indicative present perfect)
Term
hij heeft aangedrongen
Definition
he has insisted(indicative present perfect)
Term
wij hebben aangedrongen
Definition
we have insisted(indicative present perfect)
Term
jullie hebben aangedrongen
Definition
you(plural) have insisted(indicative present perfect)
Term
zij hebben aangedrongen
Definition
they have insisted(indicative present perfect)
Term
ik had aangedrongen
Definition
I had insisted(indicative past perfect)
Term
jij had aangedrongen
Definition
you(singular) had insisted(indicative past perfect)
Term
hij had aangedrongen
Definition
he had insisted(indicative past perfect)
Term
wij hadden aangedrongen
Definition
we had insisted(indicative past perfect)
Term
jullie hadden aangedrongen
Definition
you(plural) had insisted(indicative past perfect)
Term
zij hadden aangedrongen
Definition
they had insisted(indicative past perfect)
Term
ik zal aandringen
Definition
I will insist(indicative future)
Term
jij zult aandringen
Definition
you(singular) will insist(indicative future)
Term
hij zal aandringen
Definition
he will insist(indicative future)
Term
wij zullen aandringen
Definition
we will insist(indicative future)
Term
jullie zullen aandringen
Definition
you(plural) will insist(indicative future)
Term
zij zullen aandringen
Definition
they will insist(indicative future)
Term
ik zou aandringen
Definition
I would insist(conditional future)
Term
jij zou aandringen
Definition
you(singular) would insist(conditional future)
Term
hij zou aandringen
Definition
he would insist(conditional future)
Term
wij zouden aandringen
Definition
we would insist(conditional future)
Term
jullie zouden aandringen
Definition
you(plural) would insist(conditional future)
Term
zij zouden aandringen
Definition
they would insist(conditional future)
Term
ik zal aangedrongen hebben
Definition
I will have insisted(future perfect)
Term
jij zult aangedrongen hebben
Definition
you(singular) will have insisted(future perfect)
Term
hij zal aangedrongen hebben
Definition
he will have insisted(future perfect)
Term
wij zullen aangedrongen hebben
Definition
we will have insisted(future perfect)
Term
jullie zullen aangedrongen hebben
Definition
you(plural) will have insisted(future perfect)
Term
zij zullen aangedrongen hebben
Definition
they will have insisted(future perfect)
Term
ik zou aangedrongen hebben
Definition
I would have insisted(conditional future perfect)
Term
jij zou aangedrongen hebben
Definition
you(singular) would have insisted(conditional future perfect)
Term
hij zou aangedrongen hebben
Definition
he would have insisted(conditional future perfect)
Term
wij zouden aangedrongen hebben
Definition
we would have insisted(conditional future perfect)
Term
jullie zouden aangedrongen hebben
Definition
you(plural) would have insisted(conditional future perfect)
Term
zij zouden aangedrongen hebben
Definition
they would have insisted(conditional future perfect)
Term
dring aan
Definition
insist(imperative)
Supporting users have an ad free experience!