Shared Flashcard Set

Details

Dutch Strong Verbs' Past Tense
A set of strong verbs with their past and past participle forms.
17
Language - Dutch
10th Grade
08/09/2008

Additional Language - Dutch Flashcards

 


 

Cards

Term

to do
I did

I have done

Definition
doen
ik deed
ik heb gedaan
Term
to walk
you walked
you have walked
Definition
lopen
jij liep
jij hebt gelopen
Term
to say
he said
he has said
Definition
zeggen
hij zei
hij heeft gezegd
Term

to see

we saw

we have seen

Definition
zien
wij zagen
wij hebben gezien
Term
to sit
she sat
she has sat
Definition

zitten
zij zat

zij heeft gezeten

Term

to stand

it stood

it has stood

Definition
staan
het stond
het heeft gestaan
Term

to go

they went
they have gone

Definition

gaan

zij gingen

zij hebben gegaan

Term

to ride
I rode

I have ridden

Definition

rijden
ik reed

ik heb gereden

Term

to ask

you asked

you have asked

Definition

vragen

je vroeg

je hebt gevraagd

Term

to give

he gave

he has given

Definition

geven

hij gaf
hij heeft gegeven

Term

to buy

she bought

she has bought

Definition

kopen

zij kocht
zij heeft gekocht

Term

to come

it came

it has come

Definition

komen

het kwam

het is gekomen

Term

to know

we knew

we have known

Definition

weten

wij wisten

wij hebben geweten

Term

to write

they wrote

they have written

Definition

schrijven

zij schreven

zij hebben geschreven

Term

to stay
I stayed

I have stayed

Definition

blijven

ik bleef

ik heb gebleven

Term

to get

you got

you have gotten

Definition

krijgen
jij kreeg

jij hebt gekregen

Term

to read

he read

he has read

Definition

lezen

hij las

hij heeft gelezen

Supporting users have an ad free experience!